
De vrijdagmarkt op het Statenplein is, méér nog dan de zaterdagmarkt, bij uitstek de gelegenheid om een praatje met dorpsgenoten te maken. Soms is dat reuze gezellig, maar een andere keer probeer je het kort te houden. Dit omdat je ergens naar onderweg bent, een afspraak hebt of, simpelweg omdat de gesprekspartner die zich aan je opdringt niet helemaal jouw ‘cup of tea’ is. In dit geval neem ik alle tijd, want mijn vakantie is begonnen en de persoon die op mij af komt vind ik niet alleen heel aardig, hij is ook nog eens behoorlijk op leeftijd en krijgt niet vaak de kans om in het jachtige stadsleven een praatje te maken.
Hij is al bijna negentig, maar dat weet ik alleen omdat hij me dat niet zo lang geleden zelf vertelde. We groeten elkaar al jaren en ik had hem eerlijk gezegd al die tijd een stuk jonger ingeschat, want zijn leeftijd is hem niet bepaald aan te zien. Goed, de rimpels de onzekere tred en de vermoeide oogopslag geven iets prijs van een lang en soms wat zorgelijk bestaan, maar de uitstraling is nog altijd jeugdig en ook zijn stem klinkt als die van een vitale vijftiger: vast van toon, strijdbaar zelfs. Ooit bekleedde hij een hoge functie in het Dordtse bestuurlijke leven en na zijn politieke carrière verdiende hij veel geld als bedrijfsadviseur.
Hij woont in een statig oud herenhuis in de binnenstad. Al een jaar of zestig. Vroeger met vrouw en drie kinderen in een pand dat indertijd te klein was en nu véél te groot is voor een man alleen. Zijn echtgenote overleed beginjaren zeventig, twee zoons (inmiddels zestigers) verloor hij niet lang geleden aan die slopende en vaak onbehandelbare levensloterij. Zijn derde nazaat, een dochter, woont ver weg. We zijn op het terras gaan zitten bij de Klandermuelen en al roerend in zijn koffie begint hij te praten. ,,Ze woont in Amerika, maar vraag me niet precies waar, want ze is al meer dan 35 jaar weg en inmiddels al heel wat keer verhuisd. Twintig jaar geleden ben ik voor het laatst bij haar op bezoek geweest, maar ik had toen al in de gaten dat ik al lang geen rol meer in haar leven speelde. Een kaartje met Kerst, een uitgeprint mailtje via de buurman, héél soms belt ze me, maar waar moet je het dan over hebben? Zij vertelt over mensen die ik niet ken en zelf maak ik niet meer zoveel mee, dus we hebben elkaar op de keper beschouwd in feite niet veel te melden. Ze is nu zelf al oma, maar haar kleinkinderen, ofwel mijn achterkleinkinderen ken ik alleen maar van die paar fotootjes die ze me om de zoveel jaar stuurt. Ik laat die portretjes steeds netjes inlijsten, maar da’s eigenlijk meer voor de vorm. In het leven van mijn kleinkinderen besta ik eenvoudigweg niet. Dat neem ik ze niet kwalijk hoor. Ze zijn nu tien en acht, spreken geen woord Nederlands en hebben écht geen boodschap aan een ouwe kerel in het verre Dordrecht. Later misschien, als ze zelf ouder zijn en op zoek gaan naar hun wortels, maar dan ben ík er natuurlijk al lang niet meer. Ik verwijt ook mijn dochter niks. Ze heeft haar eigen leven opgebouwd en zo hoort het ook. Maar weet je wat nou zo gek is… als ze dan zo nu en dan belt of schrijft heeft ze het altijd over die vrijdagmarkt… samen een harinkje happen op de Grote Markt en daarna koffie met gebak bij Linders met uitzicht op het ouwe Postkantoor, ’s avonds een filmpje pakken in Luxor of met het hele gezin op chique dansen in Américain aan de Groenmarkt. Gek is dat hè? Da’s nu allemaal weg, maar het is het beeld dat zij nog altijd van Dordt heeft. Ik kan het niet over mijn hart krijgen om haar te vertellen dat er inmiddels zoveel veranderd is. Dordrecht voor haar is louter nog heimwee… een beeld van een vervlogen tijd. Het is háár beeld, háár heimwee en waarom zou je die afpakken? Ach… als ze tóch besluit om me nog eens een keertje op te zoeken dan is samen een harinkje happen op het Statenplein zo’n beroerd alternatief nog niet. Die vrijdagmarkt voelt eigenlijk nog steeds hetzelfde… echt véél leuker dan die zaterdag.”
Ik trakteer die ochtend op haring.
Kees Thies