
Sommige grappen hoeven niet eens meer gemaakt te worden. De onverbiddelijke werkelijkheid van alledag is zo nu en dan al lachwekkend genoeg. Een wethouder die met droge ogen vertelt dat een verliesgevend spelletje Monopolie met gemeenschapsgeld eigenlijk niet écht als verlies aangeduid kan worden en een directeur van een bibliotheek die een vrouw van halverwege de negentig een gratis abonnement voor het leven aanbiedt, bevestigen mij in een toch al sterk levend vermoeden dat we toch maar mooi in de allergrappigste gemeente van Nederland wonen. En toen liep ik ineens in een straat met borden die mij verplichten om een medemens te groeten. Ik kwam toevallig net iemand tegen die ik eigenlijk al jaren niet zie zitten, maar ik ben nu eenmaal gezagsgetrouw dus ik roep: ,,hé lul!”. Hij groette niet eens terug.
Je lacht je een kriek op dit eiland. Wederom brak een klomp toen ik las dat het gemeentebestuur al punnikend tot de conclusie is gekomen dat de lappendeken van parkeergarages in de stad op korte termijn uitgebreid dient te worden met twee verse opvangcentra voor blik. De plekken die men voor ogen heeft (Kromhout, Steegoversloot) zullen dit deel van de binnenstad, dat tóch al geteisterd wordt, door zwevers, zwervers en zwaar verkeer, er niet bepaald aangenamer op maken… wederom worden oude straten en monumentale panden overbelast en wordt het woonklimaat in de oude binnenstad er niet beter op. Ik kan het weten, want ik woon op nog geen steenworp afstand van Parkeergarage Drievriendenhof. Ik heb daar het voordeel van een overdekt plekkie voor m’n brikkie (waar ik overigens stevig voor in de buidel moet tasten), maar ik zou dat voordeel graag inleveren voor gezondere lucht, minder herrie, een veilige straat voor mijn kinderen en géén doodzieke duivenkolonie voor mijn deur. Duiven houden blijkbaar erg van parkeergarages en dus is De Kromme Elleboog letterlijk wit van de duivenstront. Dit straatje wordt ook nog eens door zwervers en hangdrinkers als openbaar toilet aangewend en organisatoren van allerlei feesten, vechtsport- en dance-evenementen zien de buurt als plakzone voor hun affiches. De buurtkinderen (inclusief de mijne) spelen daar in een omgeving die zelfs door een doorsnee derde wereldland als onacceptabel zou worden aangemerkt.
Ik ben er van overtuigd dat ik als binnenstadsbewoner (ik woon er alweer een kwart eeuw) méér tolerantie opbreng dan pakweg een gemiddelde Dubbeldammer of Sterrenburger. Ik schrik niet van een jengelende junk of een jolige Janjurk voor de deur, maak een praatje met zatte zwervers op het Vrieseplein, ik steek op zaterdag zonder zeuren zig-zaggend over om niet op een dooie duif te trappen, ik negeer overspannen automobilisten die met ronkende motoren, toeterende claxons en luide muziek (raampjes open) in de rij staan voor een plekje in de parkeergarage en ik probeer mij niet te ergeren aan de te grote vrachtwagens van de toeleveringsbedrijven die met moeite de draai kunnen maken naar de achterzijde van de Drievriendenhof en soms dus een half uurtje met de motor stationair voor mijn voordeur blijven staan.
Simpel gezegd, een binnenstadsbewoner kan best een stootje hebben, maar veel kleine stootjes achter elkaar leiden ook in de boksring uiteindelijk toch een keertje tot die onvermijdelijke knock-out. Maar zover wil ik het niet laten komen. Nee, ik ga niet verhuizen naar Dubbeldam of Sterrenburg, want als je van mensen houdt, als je van gezelligheid houdt, als je van een praatje in een straatje houdt, dan is wonen in een ouwe binnenstad simpelweg te leuk voor woorden. Maar die binnenstad is momenteel behoorlijk grieperig en de bewoners zijn zo langzamerhand door hun schone zakdoeken heen. Snotjandorie!
Kees Thies