
In mijn column van gisteren had ik het over de flexwoningen die, her en der in deze stad, voor Oekraïense vluchtelingen gebouwd worden; ik stelde voor om de aanpak van dit probleem te combineren met een andere probleem, namelijk Dordtse starters die momenteel kansloos zijn op de woningmarkt. Mijn voorstel – de helft van die flexwoningen reserveren voor jonge Dordtenaren op weg naar zelfstandigheid – vergt, gezien de vele reacties, kennelijk nog nadere toelichting van mijn kant.
Ten eerste zijn er, om dit te kunnen realiseren, méér plekken nodig om dergelijke ‘noodwoningen’ te bouwen, hetgeen nog wel wat creatief zoekwerk vergt. Vervolgens méér bouwen dan met het oog op Oekraïense vluchtelingen nodig is, maakt het mogelijk om in de helft van die ‘noodwoningen’ Dordtse starters te kunnen huisvesten. Die betalen daar dan een bescheiden huur voor maar kunnen, vanaf het moment dat de oorlog in Oekraïne voorbij is, wél aanspraak maken op de aankoop van hun flexwoning. Vervolgens zouden ze, met een hypotheek (en wie weet met wat gemeentelijke hulp) die woning naar een hoger (want permanent) niveau moeten kunnen tillen. Voor de andere helft van de flexwoningen die, na het vertrek van de Oekraïners, vrijkomen, geldt dat ze dan eveneens toekomen aan jonge Dordtse ‘instappers.’ Eigenlijk is het een gewoon een economisch handige manier om twee vliegen in één klap te slaan.
Wel dreigt het probleem dat die oorlog daar nog lang blijft voortduren. Hierdoor kán de situatie ontstaat dat veel inmiddels ‘ver-Dordtse’ (want nu nog jonge) vluchtelingen inmiddels een baan, een Nederlandse partner en wellicht inmiddels louter Nederlands sprekende kinderen hebben. Die willen logischerwijs niet meer terug naar een land dat ze nauwelijks kennen. Je moet dus al op voorhand vastleggen dat ze, ondanks die wens hier te blijven, hun flexwoning dan tóch dienen te verlaten om plaats te maken voor Dordtse starters. Dat is namelijk (zo beëindigde ik gisteren ook al mijn column) wél zo eerlijk.