
Bezuinigen. U gaat dat woord de komend jaren vaker horen dan u lief is. Maar ach… we schrikken daar met z’n allen nou ook weer niet héél erg van. Ik bedoel: we zijn er, ongeacht van welke generatie we ook deel uitmaken, allemaal mee opgegroeid toch, in eh… Nederland beknibbelingsland?
Mijn oma stopte sokken (doet iemand dat nog tegenwoordig?) en mijn opa – luisterend naar Callas – deed op een avond de radio uit met de hilarische woorden: ,,Zó… kan dat mens ook naar huis.’ En ja, natuurlijk was dat een grap, maar wél een grap die voortkomt uit besparingsdrang. Zoiets van: ik ga naar bed, jullie luisterden tóch al niet, dus de radio kan uit, want anders is het zonde van de stroom. En mijn generatie? Geboren rond de vroege sixties, zeg maar. Wij kregen thuis, van onze ouders, maar ál te vaak te horen dat we zuinig moesten zijn… zuinig op onze spulletjes vooral. Iets kopen (een brommer, kekke voetbalschoenen) betekende eerst sparen en dus bésparen… want alleen door ergens ‘iets’ in te leveren, hou je centjes over. Mijn kinderen (nu twintigers en opgegroeid in welvaart) weten inmiddels ook wel dat de bomen vandaag de dag al lang niet meer tot aan de hemel groeien. Ze kwamen niets te kort thuis, maar ze beginnen hun volwassen bestaan helaas wél met een nog in te lossen studieschuld en een schier onmogelijke (want peperdure) ‘instap’ in de woningmarkt.
Waar wij thuis gelukkig nooit op hoefden te bezuinigen was op boeken, kranten, cultuuruitjes, zwemles en sportactiviteiten. Zelfredzaamheid (zwemles dus), een gezond lichaam, leesvaardigheid en (cultuur)kennis zijn, in de ontwikkeling van een jong mens, immers minstens zo belangrijk als een goed ontbijt, een veilige thuissituatie en een warm bed. Het is misschien een wat lange omhaal van woorden om te komen tot mijn pleidooi: beste gemeente, laat De Dubbel, het Wantijbad, de Bibliotheek, het theater en onze musea nooit zakken. We hebben ze nodig.