
Volgend jaar zou de Dordtse dichter Jan Eijkelboom honderd zijn geworden. Een eeuw. Een mensenleven dat voorbij is, maar waarvan de woorden nog altijd over dit eiland nagalmen… alsof hij slechts even om de hoek koffie is gaan halen.
Soms lijkt het zelfs alsof hij meeluistert wanneer ik langs de Wolwevershaven loop en daar, in steen, zijn raadselachtige geruststelling lees: ‘Wat blijft komt nooit terug.’ Een zin die je niet hoeft te begrijpen om haar te voelen.
Ik denk vaak aan hem wanneer ik mijn dag begin met de openingsregel uit zijn gedicht ‘Dit Eiland’, dat gesigneerd en ingelijst in mijn werkkamer hangt: ‘Heden voelen mijn voeten zich goed in hun sokken.’
Het is een zin die alleen geschreven kon worden door iemand die het leven niet groter wilde maken dan het is; geen metafysica, geen pose, maar simpele realiteitszin. Voeten, sokken, schoenen nog niet sloffend. Vooruit, de stad in.
Eijkelboom was een laatbloeier. Journalist, redacteur, vertaler van Larkin en Yeats, oorlogsganger in Indonesië, en pas later dichter. In 2001 werd hij (de eerste) stadsdichter en tevens ereburger van Dordrecht. Hij schreef over liefde zonder sentimentaliteit, over oorlog zonder heldendom en over zijn stad zonder opsmuk.
Je komt zijn teksten vandaag de dag gelukkig nog overal tegen; in de tunnel bij de Laan der Verenigde Naties, op het Damiatebolwerk, in een hek langs een fietspad en op autootjes van de gemeente. Het past hem. Die stille aanwezigheid. Jan Eijkelboom vroeg nooit om aandacht, maar gaf haar wel.
Hij werd geen honderd. Hij stierf in 2008, net voor zijn tweeëntachtigste verjaardag. Toch is hij niet dood, want zijn woorden lopen nog dagelijks met me mee, tijdens wandelingen door zijn en mijn stad. Laten we hem volgend jaar gepast fêteren; niet als jubilaris, maar als een blijvende aanwezigheid… zoals water langs kades stroomt: rustig, helder en onophoudelijk en in de wetenschap dat een stad pas écht bestaat wanneer iemand haar in woorden bewaart.