‘Ik zie nu al op tegen Pasen’


Op zijn vaste bankje in het Weizigtpark zit de dakloze Ron alsof hij nooit is weggeweest. Maar ik weet beter: hij heeft hier de afgelopen dagen níét gezeten. Geen moppergroet, geen filosofische beschouwingen over het leven in Dordt. Het bankje was minstens drie dagen leeg.
,,Ha die Ron,” zeg ik. ,,Je bent er weer.” Hij begroet mij en Blafmans opvallend vrolijk. ,,Hebbie een eurootje?” vraagt hij, volstrekt onverwacht natuurlijk. Ik rommel wat in mijn jaszakken en zeg: ,,Je ziet er moe uit.”
,,Breek me de bek niet open,” antwoordt Ron, dramatisch als altijd. ,,Ik kom net terug uit Den Helder. Mijn broer had me uitgenodigd voor kerst. Alleen was hij vergeten dat ik never nooit een treinkaartje kan betalen naar een plek die ongeveer halverwege Lapland ligt. Maar het is me gelukt hoor. Vraag me alleen niet hoe.”
Dat hoeft ook niet, want na de overhandiging van het eurootje vertelt Ron uitvoerig over hoe hij zich langs stationspoortjes wurmde met de souplesse van een ingezeepte zeehond en hoe hij de hele dag lang conducteurs ontweek door ze steeds net één coupé voor te blijven.
,,En toen stond ik ineens in Alkmaar,” verzucht hij. ,,Tussen een groep kerstmannen op weg naar een kroegfeest. Ik viel totaal niet op. Zelfde baard. Alleen die van mij was echt. Leuk feestje daar trouwens, alleen eh… Den Helder heb ik die avond niet meer gehaald.’’
Uiteindelijk stond hij, een dag te laat, bij zijn broer en schoonzus voor de deur. ,,Ik had het idee dat ze me al hadden afgeschreven, maar het werd nog best gezellig. Stamppot, koffie met likeur en niemand die moeilijke vragen stelde.”
De terugreis was eenvoudiger. ,,Mijn broer kocht een kaartje. Bang dat ik het geld aan drank zou uitgeven. En ach… geef ’m eens ongelijk.”
Als ik wegloop roept Ron me na: ,,Weet je… ik zie nu al op tegen Pasen. Dan belt altijd m’n zus. Die woont in Geleen.”

Plaats een reactie