
Met het vorderen der jaren heb ik mijn vak behoorlijk zien veranderen. Zo nu en dan geef ik (desgevraagd) hier en daar wat gastlessen journalistiek en mijn toehoorders moeten vaak lachen als ik ze uitleg hoe een redactielokaal beginjaren tachtig klonk en rook.
De redactievloer uit mijn jeugd was er namelijk een van ritmisch gehamer op loeizware typemachines, rinkelende telefoons en een ratelende telex die volcontinu wereldleed uitspuwde; ‘Vliegtuig neergestort in Suriname, Geweld in Sri Lanka laait op, ‘Hongersnood in Biafra nóg nijpender.’ Soms viel de telex stil. Dan brulde er altijd wel iemand: ,,Hallo, de rol is vol. Kan iemand ‘m even vervangen?’’
En verder… koffiekringen op uitgestalde kranten, sigarettenrook die een mist van muur tot muur vormde en koeriers die op gezette tijden héél hard ‘Kopij’ brulden. Dan moesten je volgetikte velletjes naar de drukkerij; kopietje (lees doordrukvel) naar de chef en eentje voor jezelf zodat je ook later nog kon aantonen wát je precies geschreven of juist niet geschreven had.
En oh ja, dan vergeet ik nog die collega’s die vaak luidruchtig zaten te bellen: ,,Wat zegt u… de wethouder wil niet reageren? En waarom niet dan? Dit lijkt me toch een prangende kwestie en we komen sowieso met een verhaal… mét of zonder reactie!’’
Die combinatie van gebrul, gebel, gerook, gegrap, getik en vooral ook het gerinkel van vrolijk klinkende belletjes als de metalen hendels op de typemachines ‘de wagen’ met één handeling naar de volgende regel lieten springen, vormde een symfonie van georganiseerde chaos, die ik – in deze tijd van beschaafd klinkende toetsenbordjes in nét iets te klinisch ogende ruimtes – eerlijk gezegd nog wel eens mis.
Waarom zo’n nostalgische column? Ik hoor het u denken. Dat is omdat ik vanaf komende maand wat minder ga schrijven… niet meer dagelijks voortaan, maar nog wel drie keer per week. Da’s mijn eigen wens hoor, maar ‘t stemt me tóch een tikkie weemoedig.