
Al een paar maanden achtereen laat ik Blafmans, die nu echt héél oud is, zo laat mogelijk uit. Waar ik dat voorheen zo’n beetje rond de klok van elf deed, doe ik dat momenteel meestal zo vér mogelijk na middernacht omdat ze anders haar plasje niet meer tot aan de ochtend kan ophouden.
En dus wandel ik tegenwoordig, vaker dan ooit, door een nachtelijke stad en kom ik hem eigenlijk altijd wel tegen. Hij is zachtmoedig maar ook een tikkie mensenschuw dus op een gesprek (geloof me, ik heb het geprobeerd) zit hij niet te wachten; ik groet hém, hij groet mij en samen houden we de illusie in stand dat het de normaalste zaak van de wereld is dat ik over een heel huis en hij slechts over een ‘geleend’ winkelwagentje beschikt, waarin zijn complete hebben en houwen ligt uitgestald… perfect georganiseerd trouwens, want alle plastic zakken in dat karretje hebben een specifieke inhoud: in één zak zit eten, in de andere zak kleding, in de derde zak zijn spulletjes voor de nacht en er is ook een zak voor zijn persoonlijke hygiëne. De jonge man ziet er altijd opvallend verzorgd uit en ik heb ook al meermalen gezien hoe zich (ergens in een hoekje bij mij in de buurt) uitvoerig wast alvorens hij zijn slaapzak uitrolt op een plek die ik absoluut niet ga verraden. Vorige week vroegen mijn vrouw en ik hem of we misschien wat koffie of warm eten bij hem konden brengen, maar hij sloeg het aanbod beleefd af. Eenmaal thuis zie ik, in een of ander praatprogramma een hysterisch tiepje voor een microfoon staan delibereren: ,,We mogen niet op wintersport, we mogen geen vuurwerk afsteken, er zijn geen kerstmarkten, de restaurants zijn dicht en we moeten overal een mondkapje op. Ze pakken ons ook álles af.’
Nu gun ik iedereen meestal het beste hoor, maar ik wenste haar toch één nachtje in een koud trappenhuis toe.