
Moet aan het plaatsen van kunst in de openbare ruimte per definitie een democratisch proces vooraf gaan? Die vraag kwam bij me op na het lezen van allerhande ‘smaakdiscussies’ die momenteel op de sociale media (én in mijn krant) gaande zijn: over Choëphore bijvoorbeeld, dat 20 meter hoge kunstwerk dat, als het aan beeldend kunstenaar Gerhard Lentink ligt, op een mooie dag zal verrijzen op de punt van Stadswerven. En over die wel héél uitgesproken achtergevel van de Kunstkerk, ontworpen door Studio Job, die – mocht dat ontwerp ‘groen licht’ van de welstandscommissie krijgen – straks gezichtsbepalend zal zijn op dat pleintje tegenover The Movies. Nu vind ik beide ontwerpen persoonlijk prachtig, maar ik ben me bewust van het feit dat niet iedereen daar hetzelfde over denkt. En dus rijst de vraag: moeten we daarover (even los van wie de rekening oppakt) nou een publiek debat aangaan of juist niet? Ik worstel een beetje met die vraag en ik zal u uitleggen waarom. Doe je dat namelijk wél, dan krijgt een ‘gewaagd’ of anderszins controversieel ontwerp nooit de kans om realiteit te worden… dan kom je tot compromisloze kunst en da’s meestal geen boeiende kunst. Ga je die discussie echter niet aan dan voelen veel mensen zich niet serieus genomen, gepasseerd of misschien zelfs gesschóffeerd. Ik bedoel: hadden we met z’n allen vooraf over dat malle beeld van Willem van Oranje of dat bollenbeeld (u weet wel, dat eerbetoon aan Aelbert Cuyp in de Vriesstraat) ‘gestemd’ dan waren die kunstwerken er vast nooit gekomen. En ook al zou ik daar zelf geen traan om gelaten hebben, ik vind het toch óók wel weer fascinerend dát deze beide kunstwerken bij veel mensen nog altijd bepaalde emoties oproepen en volgens mij is dát nou juist waar het bij kunst om hoort te draaien. Over smaak kun je leuk twisten, zo lang je je realiseert dat jouw gelijk nooit het gelijk van de ander kan of zal worden.