Parkeren… het is ook nét een pandemie


Er zijn van die onderwerpen die in mijn columns regelmatig terugkomen en ook altijd wel weer enige controverse opwerpen. Zo’n onderwerp is parkeren en dááraan zijn altijd weer dezelfde vragen verbonden, zoals eh… heeft u geld over voor een gegarandeerd plekkie voor uw heilige koe en moet die dan dicht bij uw voordeur kunnen grazen?
Als binnenstadsbewoner betaal ik 120 euro per jaar om mijn autootje te mogen stallen. Nu heb ik mazzel, want ‘de zone’ waarin ik parkeer is nou nét toevallig de parkeergarage Drievriendenhof, dus mijn brikkie staat weliswaar niet voor de deur, maar wél altijd droog en relatief veilig. Ook ben ik ‘plekzeker’, want onze hefboom kan tellen. Wat parkeren betreft heb ik dus mazzel, want er zijn ook binnenstadsbewoners die dagelijks een paar rondjes moeten rijden om, ergens in ‘hun’ aangewezen zone, een plekje te vinden. Hoe dan ook, ik maakte ooit die keuze om in het stadscentrum te gaan wonen en bij die keuze hoorde destijds simpelweg die afweging waar ik deze column mee aanving. In de Indische buurt staan de bewoners nu voor een vergelijkbare afweging, want parkeerplekken zijn daar schaars geworden als gevolg van het zogeheten waterbedeffect. Hoe dat zit? Simpel: eind jaren zeventig werd in de binnenstad betaald parkeren ingevoerd en daardoor nam de parkeerdruk toe in de Negentiende-eeuwse schil daaromheen. Toen ook dáár betaald parkeren gemeengoed werd, verschoof de bult van het waterbed richting de Vogelbuurt, waar parkeren nog gratis is en van waaruit schil en centrum nog enigszins aan te lopen zijn. Gevolg: Vogelbuurtbewoners zoeken nu noodgedwongen een plek in de even verderop gelegen Indische buurt. Kortom, er is eigenlijk sprake van een eh… parkeerpandemie. Het zal de bewoners van de Indische buurt vast helpen als hier een vergunningssysteem wordt ingevoerd, maar volgens mij ‘werkt’ dat alleen als je dat dan in de iets minder ‘welvarende’ Vogelbuurt dan tegelijkertijd óók doet. Kortom, dát wordt nog een eh… dingetje, zeg maar.

Eén reactie

  1. Er zijn niet te weinig parkeerplaatsen, er zijn teveel auto’s. Dat is de ware pandemie, er is geen limiet aan het aantal auto’s per huishouden, waarbij meer zelfvoorzienende huishoudens hun vehikels op eigen terrein kunnen stallen en minder fortuinlijken parasiteren op de gemeenschappelijke openbare parkeervoorraad. Maak het hebben van een auto weer een privillege, zoals in de jaren 40-70 en dan is een groot deel van het probleem opgelost. Dan worden de personen die zich geen parkeerplaats kunnen permitteren, aangewezen op het milieuontlastende openbaar vervoer, of gewoon de fiets. Dit is net statistisch de groep die het meeste de lichaamsbeweging nodig heeft. Win-win-win.

Geef een reactie op Bart van der horst Reactie annuleren