
,,Hoe komt u nou elke dag weer aan onderwerpen voor uw columns?’’ De jongen, hij zal een jaar of 10, 11 zijn, zit tegenover me en kijkt me, met zijn pennetje in de aanslag, verwachtingsvol aan. Hij schrijft een stuk voor de schoolkrant en heeft zich daar kennelijk zorgvuldig op voorbereid, want ik zie op het papiertje dat hij voor zich op tafel heeft gelegd, nog minstens twee handjes vol andere vragen staan. Ik complimenteer hem met zijn voorbereiding, maar leg hem óók uit dat hij dat lijstje misschien wel niet nodig heeft. ,,Een goeie openingsvraag levert meestal al stof op voor een gesprek van minstens een half uur en als je dan écht luistert, dus niet je lijstje afwerkt, komen de vervolgvragen meestal vanzelf.’’ Terwijl ik dit vertel realiseer ik me ineens dat zijn ‘openingszet’ goed beschouwd een hele rake is. Toen ik, inmiddels alweer bijna elf jaar geleden, als columnist bij deze krant begon, waarschuwden collega’s op de redactievloer me nog dat Dordt misschien wel wat te klein is voor een dagelijkse column. Niet voor niets begon ik in 2009 met een bescheiden drie stukkies per week, al kwam ik er al snel achter dat het in Dordt, net als in Rotterdam, Den Haag en Utrecht óók gewoon élke dag kan. Hoe dat mogelijk is in een stad die zóveel kleiner is dan genoemde metropolen? Geen idee eigenlijk… is het de typische dynamiek van een kleine stad die, ondanks alle ambities, tóch nog altijd noch tafellaken, noch servet is? Heeft het te maken met het feit dat ‘we’, diep in ons hart, eilandbewoners en diengevolg ook altijd een beetje dorpsbewoners gebleven zijn? Dat dorpse karakter vind ik nou juist zo charmant van Dordt. Terwijl ik dit hardop formuleer zie ik dat de scholier tegenover mij alweer driftig naar zijn papiertje staart. Hij laat een stilte vallen, kijkt me ernstig aan en zegt dan. ,,Wat is eigenlijk uw lievelingseten?’’