
Leuk stuk in de krant (die van gisteren dus) over thuis werken. Dat doen we, als gevolg van de coronacrisis, wereldwijd momenteel behoorlijk massaal en mijn dagblad ontwaart – zij het op niet al te serieuze toon – diverse eh… thuiswerktypes, onder wie de uitsteller, de onzekere, de kluizenaar en de mopperkont. Nu werk ik inmiddels alweer een jaartje of elf thuis (ik wóón nagenoeg in mijn nét iets te comfortabele werkkamer) en dus was ik wel nieuwsgierig welk type thuiswerker ik zelf nou ben. Mijn conclusie is dat ik in zo’n beetje alle categorieën val: ik ben een notoir uitsteller (werk voortdurend tégen deadlines aan), een multitasker (chaotisch maar wél functioneel), een 24/7-tijger (ik schrijf graag ’s avonds) en zeker geen mopperkont (óók een categorie), want thuis werken past me als een ouwe jas. Geloof me, als ik – hopelijk vele jaren van nu – op mijn sterfbedje lig, zal ik zeker niet denken: ‘Goh, ik had toch eigenlijk wat meer tijd op kantoor moeten doorbrengen.’
Afgelopen dinsdagochtend ontwaakte ik nogal grieperig en ik vond de afstand tot mijn werkkamer (die zit boven mijn slaapkamer) ineens wel héél erg groot. Ik bedoel… koppijn, zere strot, verstopte neus en dus geen zin in opstaan en al helemáál geen energie om met mijn duffe snothoofd uren achtereen achter mijn bureautje te gaan zitten. Maar ja, om nou de krant te bellen dat er morgen geen stukkie komt omdat meneer de columnist zich niet lekker voelt is mijn eer te na en dus zat ik uiteindelijk tóch, gehuld in kamerjas en met zweterig hoofd, de columns te tikken die u woensdag en donderdag las. Het pennenvruchtje dat u nu tot u neemt schreef ik om half vier gisternacht. En ik? Ik lig alweer in bed… te dromen van Trump, die gehandboeid een busje wordt ingeladen. ,,Gaat u maar even mee met die mannen in die witte jassen.’’
Lekker hoor… thuis werken.