
De koerier die mijn straat ‘covert’ belt alleen nog maar aan. Hij zet het af te leveren pakje voor mijn deur, gaat in zijn busje zitten, wacht tot ik open doe en als hij dan ziet dat ik open doe, wijst hij naar het pakje en scheurt vervolgens met gierende banden weg. Hij is namelijk panisch voor honden, maar gelooft nog altijd niet dat we thuis inmiddels alweer een half jaar volledig hondloos zijn. Toen Blafmans nog blafte en een keer zijn kop door een kier van de deur stak heb ik hem eens (ik schreef er al eerder over) een sprint zien trekken waarmee hij in Tokio hoge ogen zou gooien en sindsdien is dit zijn nieuwe werkwijze. Toch vermoed ik dat zijn weerbarstige houding al lang niet louter meer met doodsverachting, maar vooral met gemakzucht te maken heeft. Ik heb hem namelijk al drie keer uitgelegd dat Blafmans tegenwoordig in de hondenhemel vertoeft. Toegegeven… hij spreekt slecht Nederlands en dus zei ik ‘woefwoef’, terwijl ik een slaapgebaar maakte en naar boven wees, maar mijn glasheldere gebarenboodschap (Irma had er een puntje aan kunnen zuigen) is blijkbaar niet overgekomen, want hij blijft halsstarrig vasthouden aan zijn huidige modus operandi. Die bevalt me totaal niet, want hij tekent nu zélf (namens mij dus) voor ontvangst en dat loopt vast een keer verkeerd af. Misschien kinderachtig, maar gisteren kon ik het niet laten. Tring, zei de bel en in plaats van open te doen bleef ik, glurend door een kiertje van de luxaflex in de keuken, net zo lang wachten tot hij wel móest uitstappen om het pakje op de stoep weer mee terug te nemen. Precies op het moment dat hij voor mijn deur stond deed ik luid blaffend open. Hij kon er niet om lachen, sprong woest delibererend in zijn busje en ging er vandoor… mét mijn pakketje. Volgende keer bied ik mijn excuses aan, althans als ik hem ooit nog terugzie.