
Ik ontvang wekelijks gemiddeld dertig mailtjes van lezers die zich, om welke redenen dan ook, geroepen voelen om te reageren op mijn columns. De meeste daarvan zijn, laat ik zeggen, positief van toon en daarmee bedoel ik niet dat de schrijvers het dan per definitie met me eens zijn. Opbouwende kritiek of oprechte vragen vind ik namelijk uitermate waardevol want ik ben inmiddels oud en wijs genoeg om te weten dat ik dat laatste zeker niet ben. Over het algemeen ben ik sowieso zelden op zoek naar ‘eigen gelijkjes’, aangezien ik het als mijn voornaamste taak beschouw om discussies aan te slingeren… luisteren naar ‘andere inzichten’ is, wat mij betreft, ook onderdeel van die taak.
De mensen die de moeite nemen om me aan te schrijven krijgen ook meestal serieus antwoord, al moet ik toegeven dat er in drukke periodes ook nog wel eens wat digitale post blijft liggen. Vanaf deze plek dus mijn welgemeende excuses aan die mensen die (nog) geen reactie hebben ontvangen.
In deze column wil ik op één vraag nader ingaan. Dit omdat de vraagsteller me ernstig aan het denken heeft gezet. ,,U poneert niet zelden een nogal stellige mening. Heeft u die ook wel eens moeten herzien?’’ Het antwoord is ja en voorbeelden heb ik te over. Zo schiet me het fenomeen preventief fouilleren te binnen. Daar was ik aanvankelijk – ik heb mijn eerdere columns hierover even teruggelezen – ernstig op tegen, maar gezien het feit dat er de laatste tijd, óók in deze regio, kennelijk zelden nog louter met de vuisten wordt geknokt (zie onze krant van afgelopen woensdag) ben ik daar tóch een tikkie anders over gaan denken. Toen ik gisteren het AD-archief uitploos op recente steek- en schietincidenten plús alle ‘heterdaadjes’ op wapenbezit, kwam ik tot de droevige conclusie dat ik me, louter op basis van de feiten, simpelweg ‘de luxe’ niet meer kan permitteren om tegen preventief fouilleren te zijn. Nee… dat stemt me niet vrolijk.