,,Ja, ’t is weer voedertijd hé!’ roept Arie naar me als ik langs het uitdeelpunt van de voedselbank loop. Hij stapt van zijn scootmobiel, schudt me hartelijk de hand en zegt lachend: ,,Kom je een stukkie schrijven over de schrijnende arremoei in deze stad?’’ Ik vertel hem dat ik toevallig langs liep vanwege een afspraak drie deuren verderop, maar de voormalige buschauffeur staat al een sjekkie te draaien, hetgeen er op neer komt dat hij me voorlopig nog wel even aan de praat gaat houden. ,,Weet je wat het is?’’ zegt hij. Ik weet het niet, maar heb mijn wenkbrauwen al in de vraagstand gezet. ,,Bij de soos worden ze steeds strenger. Ik schrijf nu bijna elke dag een sollicitatiebrief en zoals je weet doe ik dat nog met de hand, want van computers weet ik niks af en als ik al met zo’n ding overweg kon zou ik er niet eens eentje kunnen betalen. Trouwens, jij weet best da’k moeilijk kan lezen, laat staan schrijven, dus die briefjes van mij eindigen gegarandeerd in een prullenbak. Ik pen dan ook altijd een voorbeeldbrieffie over, maar dat mens van de soos weet heus wel dat ik nooit en te nimmer ergens meer wordt aangenomen. Dat weten we allebei en toch voeren we nu al een jaar of wat een toneelstukkie met elkaar op. Ik ben 59, half kreupel, kan niet meer bukken en heb sinds mijn ongeluk nooit meer achter het stuur van een bus gezeten. ’’
Arie zoekt in de binnenzak van zijn pimpelpaarse nylon jack naar een briefje dat hij, naar eigen zeggen, vanmiddag nog op de post gaat doen. Hij overhandigt mij het verkreukelde stukje papier en zegt: ,,Maar hier zal ik wel een kansie maken toch?’’
Ik schoot nog net niet hardop in de lach toen ik las dat hij gesolliciteerd had naar een bestuursfunctie bij een onderwijsorganisatie. ,, Bestuurder van een schoolbussie… dat kan toch nooit moeilijk wezen voor een oud buschauffeur?’’
Ik geef Arie zijn briefje terug en lieg iets in de trend van: ,,Je weet maar nooit.’’ Ik heb maar niks gezegd, maar het lachen was me eigenlijk al vergaan.