Het was mooi om te ervaren hoe mijn stad gistermiddag zomaar ineens in een dorp veranderde. Wat ik daarmee bedoel? Dat het ineens allemaal zoveel ‘zachter’ was en dat mensen kennelijk bereid zijn om elkaar er een beetje doorheen te slepen. Keer op keer raakte ik, tijdens mijn rondje met Blafmans, in gesprek met andere wandelaars en ondernemers die hun uiterste best doen om in deze voor hen barre tijden ‘overeind’ te blijven. Met een ‘coffee to go’ van de Stadsbranderij in de hand wandelde ik door de Vriesestraat en die wandeling duurde, als gevolg van al die leuke gesprekken en ontmoetingen, uiteindelijk ruim een uur. En nu, weer gezeten achter mijn toetsenbord, realiseer ik me zomaar ineens hoe leuk het eigenlijk was. We hadden even geen haast, we moesten even nergens zijn, nee… we maakten tijd voor elkaar en luisterden (op anderhalve meter afstand) naar elkaars zorgen, twijfels en problemen. En misschien vindt u dat allemaal wat zweverig klinken, maar op de een of andere manier deed die wandeling me goed. Wat tot voor een week geleden nog gewoon ‘hoi’, ‘hé’ of ‘môge’ was werd nu ineens: ‘Hoe is het met je?’ en ‘Wat doe jij vandaag?’ Eigenlijk een beetje zoals het ooit geweest moet zijn in het Westlandse gehucht van mijn moeder zaliger. Wat ik eergisteren nog zo miste (ik denk dat we nog een tikkie in de war waren) zag ik vandaag dubbel en dwars terug… stadsgenoten die, je zou bijna zeggen, ‘ouderwets’ geïnteresseerd waren in het welzijn van hun medemensen. En natuurlijk gaan mijn gedachten uit naar de families en vrienden van al die mensen die nu ziek zijn of, erger nog, het leven lieten, maar toch zag ik gisteren dat er iets moois aan het ontstaan is. We hebben weer aandacht voor elkaar, we ontdekken ineens wat nog wél hebben, dat ons welzijn geen vanzelfsprekendheid is en – misschien nog wel het mooiste – wat we voor elkaar kunnen betekenen. Dit eiland in tijden van crisis is, zo realiseer ik me ineens, de plek waar ik wil zijn.