Het valt mij op dat wandelen dé nieuwe nationale bezigheid geworden is in deze malle blijf-thuis-tijden. Zelf ben ik (met dank aan Blafmans) al jaren een fervent wandelaar, al kun je in mijn geval beter slenteraar zeggen, want bij wandelen hoort, zo vertellen mij de echte wandelaars, kennelijk een stevig tempo en dito afstand, maar ik doe het niet per definitie om lichamelijk fit te blijven. Tuurlijk, dat je door dat gewandel wat minder snel ‘verroest’ en uitdijt is mooi meegenomen, maar dáár is het me eerlijk gezegd nooit om te doen geweest. Nee, ik ben nu eenmaal gewoon graag ‘op straat’, want daar hoor je nog eens wat en eh… signalen uit de samenleving oppikken is voor een columnist óók nog eens onontbeerlijk. En dus slenter, sjok en ‘dwaal’ ik me suf en dat doe ik, vooral als de klok op zomertijd staat, meestal zo’n beetje tot zonsondergang. En wat ik nou zo leuk vind is dat je tegenwoordig zomaar ineens mensen tegenkomt die je tot voorheen wat minder vaak lopend in de avonduurtjes op de keien aantrof. Wat ik vooral veel zie is wandelende stellen en da’s begrijpelijk natuurlijk, want nu de bioscopen, theaters, kroegen en terrassen dicht zijn, nu alle tuintjes ‘aan kant’ zijn, nu alle achterstallige thuisklussen voltooid zijn en iedereen nu wel zo’n beetje ‘uitgenetfixt’ is, blijft er maar één ding over: wandelen tot aan de horizon en op die manier je wandelgenoot én je eigen stad opnieuw ontdekken, je eventuele zorgen en toekomstvisies delen met anderen en de ‘opgelegde’ rust gelaten over je heen laten komen. En ook al bestaat het tv-programma niet meer, de wereld draait nog altijd door… een tikkie schoner zo blijkt en vooral ook een beetje langzamer zodat er meer tijd is voor zelfreflectie en elkaar.
Elluk nadeel heb ze voordeel, zei ooit een té jong gestorven tweebenige wijsgeer uit Betondorp. Hij speelde ooit even voor Feyenoord en ‘sleepte’ voor mijn cluppie een titeltje binnen, dus eh… wie ben ik om die man tegen te spreken.