
is een lieve gozer, maar daar kom je pas achter als je met hem in gesprek raakt. Zie je hem op straat lopen – capuchonnetje, petje eronder, lange haren en nog één voortand van onbestemde kleur – dan ben je in eerste instantie geneigd om oogcontact te mijden. Hij doet namelijk altijd reuze z’n best om eh… ‘streetcredibility’ uit te stralen en daar hoort een vervaarlijk wie-doet-me-wat-gezicht bij, zodat hij stukken minder sympathiek oogt dan hij in werkelijkheid is. Ik ken hem al jaren; we raakten voor het eerst aan de praat toen hij me eens, halverwege de Stationsweg om een eurootje vroeg. ,,Het is voor de nachtopvang hoor, dus denk nou niet meteen dat ik er bier voor ga halen.’’ Die had ik al vaker gehoord, dus ik keek hem kennelijk wat ál te bedenkelijk aan toen ik hem wat muntjes overhandigde en daardoor schoot hij in de lach: ,,Oké, ik geef het toe… da’s een lulverhaal, maar weet je? Ik kan natuurlijk wel eerlijk om zuipgeld vragen, maar dat werkt in de praktijk toch écht een stuk minder.’’ Daarop schoot ík dan weer in de lach en sindsdien voeren we zo nu en dan zélfs wel eens een gesprek dat niet eindigt met een euroteken. Gisteren, op de hoek bij Dirk, vroeg hij me dan wél weer ouderwets om een sponsorbijdrage, maar aangezien er tegenwoordig nog zelden muntjes in mijn broekzak dansen vroeg ik hem, op cynische toon, of ik misschien kon pinnen. Het was er uit voor ik er erg in had want eigenlijk, zo realiseerde ik me direct, was het gewoon een rotopmerking richting een dakloze. Charly was echter niet uit het veld geslagen. ,,Tuurlijk man… aan de overkant is een pinapparaat. Ik loop wel even mee.’’ Nu moest ik tóch al pinnen voor de glazenwasser, dus Charly huppelde even later Dirkwaarts met een tientje aan schuldgevoel van deze soms wat botte columnist.