Het is druk bij de viskraam ter hoogte van de Klander. Arnold, een voormalig buurman, staat aan een tafel kibbeling weg te stouwen en nodigt me uit om mijn bakkie naast het zijne te parkeren. Hij is een pocher, altijd denigrerend van toon en ook nog eens de koning van de dooddoener dus eigenlijk was ik liever doorgelopen. Toch besluit ik me maar over te geven aan het onvermijdelijke. ,,Zo, meneer de journalist gaat een vissie eten?’’, zegt hij en op zo’n vraag kun je, als je nét komt aanzetten met een portie warme kibbeling in je kouwe klauwen, louter bevestigend antwoorden. Terwijl ik in mijn eerste hap neem heeft Arnold de volgende open deur alweer ingetrapt. ,,Schrijf je nog steeds kollempies voor dat krantje van je?’’ Die vraag stelt hij me bij elke ontmoeting en dus reageer ik een beetje recalcitrant: ,,Nee joh, dat doe ik al jaren niet meer, maar ze blijven dat fotootje maar plaatsen in de krant en iemand anders zet er steeds een nieuw tekstje bij.’’
Dergelijk cynisme is aan Arnold niet besteed, want er kan zelfs geen beleefd lachje af als reactie op mijn flauwe grap. Hij slikt een hap kibbeling weg, vult zijn bakkie bij met een kwak witte smurrie uit een grote pot en zegt: ,,Weet je waar jij nou eens een stukkie over moet schrijven?’’ Ik veins belangstelling met geheven wenkbrauwen en wacht gelaten op de voorspelbare inkopper die nu ongetwijfeld gaat volgen op mijn non-verbale voorzet. Zo ver komt het echter niet, want Arnolds vrouw is inmiddels gearriveerd. Ze is woedend, pakt het nog half gevulde bakje kibbeling van haar man af en mietert het resoluut in de prullenbak. ,,Sta je nou wéér vette vis te vreten? Je weet toch wat de dokter gezegd heeft?’’ Arnold, inmiddels een héél klein mannetje geworden, grijnst me wat schaapachtig toe. ,,Meekomen’’, zegt zijn vrouw. ,,We gaan fruit kopen… da’s véél gezonder.’’ En weg is Arnold.
Ik heb best medelijden met hem, maar toch ook weer niet zóveel dat ik deze columnkans laat schieten. Instant-karma saus smaakt trouwens best lekker bij kibbeling.