
Ergernis, zo had ik me ooit voorgenomen, mag nooit de enige drijfveer zijn van de columnist. Ik bedoel… de kroniekjes die ik nu alweer vele jaren achtereen dag in dag uit voor deze krant produceer, moeten niet ál te vaak vanuit een negatieve emotie tot stand komen. Niet voor niets heb ik altijd geprobeerd om het een beetje eh… zuurvrij te houden op mijn vaste plekje in deze krant. Zonder mezelf daarvoor nou op de borst te willen kloppen denk ik dat dit me tot dusver ook aardig gelukt is. Toch kan ik me soms wel degelijk mateloos aan bepaalde dingen storen. Aan welke dingen? Tja, dat zijn de dingen waar ú zich ongetwijfeld óók aan stoort… aan motormuizen die in de binnenstad iets te hard de gashendel open draaien, aan automobilisten die mij hun muziek opdringen door die (met de raampjes open) véél te luid uit hun boxen te laten schallen, aan hondenbezitters die de poep van hun hond niet opruimen, aan mensen die hun ouwe bankstel naast een ondergrondse container dumpen… nou ja, aan dát soort sneudozen dus. Ben ik daar de hele dag mee bezig? Nee joh… gelukkig niet; ik heb immers geen zin om mijn leven in bitterheid te verdrinken. Toch zit ik met één ergernis die me even van het hart moet. Lach me nou niet meteen uit, maar ik stoor me écht en oprecht aan het feit dat we in onze stad zo ongelofelijk slordig omgaan met een van onze mooiste monumenten. Het prachtbeeld van Johan en Cornelis op de Visbrug is tegenwoordig een veredelde fietsenstalling geworden. Sinds enkele maanden (misschien wel als gevolg van dat recent geplaatste bankje) staan fietsen hier niet meer louter naast, maar in een lange rij precies vóór het beeld opgesteld. En ja, ik weet het, er zijn ergere dingen op de wereld, maar tóch zit het me dwars. Dit visitekaartje van onze stad ‘verzuipt’ nu in een té chaotisch totaalplaatje.