
Ik kom even terug op de gemeenteraadsverkiezingen van vorige week. Nu zal ik dat de komende tijd wel váker doen en dan vooral vooruitblikkend in het kader van de collegeformatie (wie gaat straks met wie in zee?) maar éérst wil ik nog even terugblikken. Nog altijd ben ik namelijk niet helemaal bekomen van de bedroevende opkomst. Die was met nog géén 47 procent bijna historisch laag. En nu begrijp ik dat deels best, want we komen met z’n allen uit een frustrerende (corona)periode en ook op het gebied van – ik noem maar even twee dwarsstraten – de toeslagenaffaire en de woningcrisis, heeft Den Haag zich de laatste jaren niet van haar fraaiste kant laten zien. De oorlog in Oekraïne, de driegende taal van Poetin, alsmede het feit dat we ons, deels als gevolg van dat alles, momenteel óók nog eens blauw betalen aan de benzinepomp én dat onze energierekeningen straks naar verwachting ‘sky high’ gaan, doet ons humeur en ons vertrouwen in de toekomst zeker geen goed. En tóch hebben de niet-stemmers ongelijk… je kunt niet roepen: ‘Ze maken er in Den Haag een zooitje van en dus stem ik niet, want het maakt tóch geen verschil’ is een argument dat van geen kanten klopt en dus ook niet deugt. Daarbij komt dat dergelijke argumenten al zéker niet van toepassing zijn op de gemeentepolitiek. Als beroepsvolger van de lokale en regionale politiek wil vanaf deze plek een lans breken voor ‘onze’ politici, zowel op als rondom dit eiland. Nee, ze zijn écht niet allemaal even getalenteerd en zelfs de besten onder hen zijn niet feilloos, maar feit is dat ik hier de afgelopen jaren toch écht heel veel oprecht betrokken gemeenteraadsleden en wethouders (misschien een paar uitzonderingen daargelaten) kei- en keihard heb zien werken. En natuurlijk, want dát is óók mijn vak… ik heb ze veelvuldig bekritiseerd, maar nooit verguisd. Zij verdienden, los van welke uitslag dan ook, simpelweg een hogere opkomst.