
Ik heb het ‘artikeltje’ nooit meer teruggevonden. Nou ja, artikeltje… het was eigenlijk gewoon een opstel en het ging over de Tweede Wereldoorlog. Die was in 1970 precies 25 jaar afgelopen en ik – kind van ná de oorlog maar opgevoed ‘met’ die oorlog – was nog een klein kereltje. We woonden destijds in Hoogvliet en een huis-aan-huis-krant had alle Rotterdamse basisscholieren uitgenodigd om een opstel te schrijven over ‘de oorlog van hun ouders.’ Ik deed mee en schreef over mijn moeder die opgroeide in het Westlandse dorpje Monster. Zij was in 1945, elf jaar oud; precies zo oud als ik toen ik haar verhaal optekende. Mijn moeder vertelde mij over een Duitse soldaat die, toen ze als gevolg van een ernstig verwaarloosde binnenoorontsteking in een soort halve coma geraakt was, geen moment aarzelde. Hij legde haar in de zijspan van zijn motorfiets en reed met gezwinde spoed naar een ziekenhuis in Den Haag, waar artsen haar, met de juiste medicatie en behandeling, nét op tijd wisten te redden. ,,Dat was natuurlik knap werk van die artsen, maar als die soldaat er niet geweest was, was ik er zéker niet meer geweest en eh… jij dus ook niet,’’ zo eindigde ze haar verhaal. Ik vond dat reuze fascinerend… mijn moeder die gered was door de vijand. Er bestaan kennelijk dus ook ‘goeie vijanden’ in oorlogstijd. Dáárover ging mijn opstel en ik won die wedstrijd. De prijs: een boekenbon én – nog veel mooier – mijn opstel met naam en toenaam op de voorpagina van het huis-aan-huisblad. Vanaf dat moment wist ik het zeker: ik moest en zou later ‘bij de krant.’
Waar ik aan denk op 4 mei om acht uur ’s avonds? Aan mijn op 4 mei 1934 geboren (en inmiddels overleden) moeder, aan die ‘vijand’ die haar leven redde en aan het feit dat ik, dankzij de offers van velen, nog altijd in vrijheid mijn verhalen mag opschrijven.