
De binnenstad en de auto… da’s voor een columnist die ook nog eens in de binnenstad woont altijd weer een gevoelig onderwerp. Waarom? Omdat bezoekers en bewoners nu eenmaal verschillende belangen hebben. De relatie binnenstad-auto heb ik in de loop der jaren van nabij in razend tempo zien veranderen. Dat zette zich al in vóórdat gemeentebesturen (door de jaren heen) besloten om de binnenstad structureel verkeersluwer te gaan maken. Dat kon ook niet anders, want het autobezit nam toe, het aantal centrumbewoners (mét auto) steeg eveneens en de binnenstad telt, vooral op zaterdagen, steeds meer bezoekers. En dan is het rekensommetje snel gemaakt: parkeerplekken ‘aan de straat’ werden gestaag schaarser en dus werd er, zoals dat in veel steden gebeurde, voor bewoners een vergunningsstelsel ingevoerd en moesten bezoekers stapsgewijs steeds vaker (én meer) gaan betalen voor ‘een daggie stad.’ Overigens stromen parkeerinkomsten niet per definitie allemáál richting gemeentekas, aangezien diverse parkeergarages commercieel gerund worden. Hoe dat precies met de geldstromen zit weet ik eerlijk gezegd niet, maar ik kan me zo voorstellen dat de uitbaters van de Dordtse parkeergarages iets van huur of pacht aan de gemeente betalen.
Over betaald parkeren wordt altijd veel gemopperd maar feit is dat je die situatie nooit meer kunt omdraaien. Stel je eens voor dat parkeren in de Dordtse binnenstad – net als vroeger – gratis zou zijn: de parkeergarages zouden dan verdwijnen (die kosten dan immers meer dan ze opleveren) en plekken aan de straat zullen vrijwel altijd overwegend gevuld zijn met auto’s van bewoners.
En ja, ik weet het, ik maak er niet overál vrienden mee, maar wat mij betreft mag het allemaal zelfs nóg verkeersluwer worden in het centrum, zij het dan wél met relatief goedkope parkeergelegenheden voor bezoekers aan de randen van de binnenstad. Liever dát dan Scheveningse toestanden, waar je sinds kort in sommige straten – zelfs al parkeer je hooguit een kwartiertje – maar liefst 50 euro moet ophoesten.