
‘Wat mis je in Dordt?’ Met die vraag liet ik u, in mijn column van gisteren, eigenlijk een beetje hangen. Hij werd me eerder deze week gesteld door een uit Dordt afkomstige, bijna afgestudeerde student van de journalistenschool. Het was een goeie vraag, want over het antwoord moest ik serieus nadenken. Wat mis ik nou eigenlijk in Dordrecht? Tja, eerlijk gezegd is dat niet zo héél veel, want met het vorderen der jaren is mijn ‘geluksdrempel’ wat realistischer en pragmatischer (‘Blij dat ik gezond ben’) geworden. Goed, er was ooit een tijd dat ik terrassen miste (die waren hier in mijn jeugd schaars) en een jaar of tien geleden zaten we hier best lang zonder bioscoop, hetgeen vooral onhandig was omdat ik mijn kinderen – destijds pubers – wel érg vaak naar Rotterdam (Pathé De Kuip) of Alblasserdam (Landvast) moest brengen. Verder mis ik V&D (daar kwam ik écht graag) en het Dolhuis van mijn jeugd, maar dat laatste is vooral een zoete, maar zinloze herinnering uit een vervlogen tijd. Ik bedoel… al zou dát Dolhuis er nog zijn… de ‘ik’ van toen is er inmiddels ook niet meer.
Dus even terug naar de realiteit: wat mis ik nou eigenlijk écht in Dordt? Mijn antwoord zal u wellicht verbazen… namelijk groen. In eerdere columns gaf ik al vaker aan dat ik mijn geliefde binnenstad op sommige plekken zo intens lelijk vind: het Bagijnhof, de Sarisgang, de Grote Markt én het Statenplein (als er geen markt is, want dán valt het wel mee) vermijd ik altijd zorgvuldig als ik hier gasten rond leid. Die lelijke plekken zouden niet alleen een stuk fraaier ogen, maar ook véél prettiger aanvoelen als ze wezenlijk groener waren; méér bomen… minder steen en asfalt. Een autovrij Bagijnhof, een Sarisgang als bomenlaan en een Statenplein en een Grote Markt met een waarlijk ‘plantsoenkarakter.’ Ja, dát mist deze ouwe betontijger nou écht in het Dordrecht van vandaag.